Goede training met gemotiveerde trainer.
Deelnemer training Opfriscursus NederlandsHet blijft lastig: het vervoegen van werkwoorden in de verleden tijd. Hoe was het ook al weer met de d’s en t’s? Er was toch een regel met ’t kofschip, maar waar ging dat nou eigenlijk precies over? Om je geheugen op te frissen hier nog even kort de regels.
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd, bijvoorbeeld spreken – sprak – gesproken of springen - sprong - gesprongen. Het vervoegen van deze werkwoorden levert meestal geen problemen op. De problemen komen bij de zwakke werkwoorden.
De meeste werkwoorden zijn zwak. In de verleden tijd krijgen ze een d of een t achter de stam. Maar wanneer komt er een t en wanneer een d? Hiervoor gelden de volgende regels.
't kofschip
Als de stam van het werkwoord qua klank eindigt op t, k, f, s, ch, p, dus een medeklinker uit
" 't kofschip" of " 't fokschaap", dan wordt de verleden tijd met t gevormd:
stam + te (enkelvoud)
stam + ten (meervoud)
Bijvoorbeeld:
ik, jij, hij werk + te
wij, jullie, zij werk + ten
Let op: Deze regel geldt niet voor een -f of een -s, afkomstig van een -v of een -z. Dus: hij durfde, wij bonsden (van de werkwoorden durven en bonzen). Het gaat om de klank van de stam. Bij het werkwoord faxen is de stam fax. Qua klank eindigt dit op een -s- (faks). Ook voor dit werkwoord gelden dus de regels van ‘t kofschip.
Niet uit 't kofschip Eindigt de stam qua klank niet op een medeklinker uit ’t kofschip, dan komt er –de of –den achter de stam.
stam + de (enkelvoud) ik, jij, hij ruil + de stam + den (meervoud) wij, jullie, zij ruil + den
Het voltooid deelwoord wordt gebruikt om een zin in de voltooide tijd te zetten. Het voltooid deelwoord is nooit het enige werkwoord in een zin; er staat altijd een persoonsvorm bij. Voor het voltooid deelwoord gelden vergelijkbare regels als voor de zwakke werkwoorden.
a. t-werkwoorden (‘t kofschip-werkwoorden)
als de stam qua klank eindigt op een medeklinker uit “ ’t kofschip” of “ ’t fokschaap” dan: (ge +) stam + t
voorbeeld:
ge + werk + t
ge + pas + t
ge + pof + t
b. d-werkwoorden
regel: (ge +) stam + d
voorbeeld:
ge + arresteer + d
ge + beur + d
ge + reis + d (werkwoord is reizen)
ge + duim + d
Hopelijk is het door deze korte uitleg weer duidelijk hoe u de regels moet toepassen en maakt u geen fouten meer met de d’s en de t’s. Succes!