Goede training met gemotiveerde trainer.
Deelnemer training Opfriscursus Nederlands"Er wordt veel regen verwacht."
Voor een Nederlandstalige een doodgewone zin. Maar voor iemand die Nederlands als tweede taal leert, is dit best een puzzel. Want waar slaat dat 'er' eigenlijk op?
Ondanks z’n bescheiden lengte is 'er' één van de lastigste woordjes in het Nederlands. We gebruiken het voortdurend, maar voor niet-Nederlandstaligen lijkt het vaak willekeurig ingezet. Toch zit er wél logica achter – alleen is die niet altijd even zichtbaar. Laten we het mysterie van er eens ontrafelen.
Voor moedertaalsprekers voelt het gebruik van er intuïtief aan. We horen wat goed klinkt en gebruiken het automatisch. Maar voor mensen die Nederlands als tweede taal willen beheersen, is het lastig. Waar komt dat door?
Toch is er wel degelijk een systeem. Er kan op vijf manieren worden gebruikt:
1. Er als plaatsaanduiding
Hier verwijst er naar een locatie die eerder genoemd of bekend is.
Er betekent hier zoveel als daar – maar dan in een zwakkere vorm.
2. Er in combinatie met een voorzetsel
Vaak komt er terecht vóór een vast voorzetsel, als er geen ander woord tussen zit.
Het voorzetsel blijft behouden, maar schuift op achter er.
3. Er in combinatie met een telwoord
Als er een aantal wordt genoemd, vervangt er een eerder genoemd zelfstandig naamwoord.
Een subtiel, maar veelvoorkomend gebruik.
4. Er als onderwerp in passieve zinnen zonder echt onderwerp
Dit gebruik zie je vaak in zinnen die algemeen blijven.
Er fungeert hier als een soort ‘vulonderwerp’ – nodig om de zin te laten kloppen.
5. Er als voorlopig onderwerp
Soms is het échte onderwerp nog niet meteen zichtbaar – het komt verderop in de zin.
Ook in vraagzinnen zie je dit terug:
Het onderwerp is hier onbepaald: je kunt er geen de of het voor zetten.
Waarom is dit zo belangrijk voor NT2'ers?
Wie Nederlands leert, krijgt veel voor diens kiezen: complexe zinsstructuren, werkwoordvervoegingen, en talloze uitzonderingen. Het woordje er maakt het er – tja – niet makkelijker op. Toch is het goed onder de knie te krijgen, als je de functies ervan doorgrondt.
Dus: oefen veel, luister goed, en wees geduldig. En onthoud – zelfs voor moedertaalsprekers is het gebruik van er vaak intuïtief. Maar dankzij duidelijke uitleg, herkenbare voorbeelden en herhaling wordt ook dit taalelement langzaam maar zeker vertrouwd.
1. Denk aan ‘daar’, maar dan zwakker
Als je twijfelt over er, vervang het dan (in gedachten) door daar.
Als dat klopt, is er waarschijnlijk goed gebruikt!
2. Koppelwoorden? Er + voorzetsel hoort bij elkaar!
Staat er een voorzetsel in de vraag (bijv. met, op, aan)?
Dan komt in het antwoord vaak er + dat voorzetsel terug.
Denk: vraag met voorzetsel = antwoord met "er + voorzetsel"
3. Telwoord? Dan is er het ‘onzichtbare ding’
Als je een getal noemt, is er het ‘ding’ waar het over gaat.
Denk: Er = iets wat eerder genoemd is
4. Er klinkt vaak vóór iets algemeens
Als het onderwerp onbepaald is (niemand, iets, veel mensen), komt er vaak vooraan.
Denk: Er + algemeen onderwerp = juist!
5. Niet zeker? Probeer het zonder
Sommige zinnen klinken raar zonder er → dan heb je het waarschijnlijk nodig.
Met deze ezelsbruggetjes wordt het makkelijker de functie van het woordje er te herkennen en het ook zelf op de juiste manier te gebruiken.