Tweetaligen zijn slimmer!

Onderzoek heeft bewezen dat mensen die tweetalig worden opgevoed slimmer zijn dan mensen die maar één taal leren als kind. Tweetaligheid heeft een grote invloed op je hersenen; het verbetert je cognitieve vaardigheden, zelfs die vaardigheden die niet met taal te maken hebben. Ook worden tweetalige mensen op latere leeftijd minder getroffen door dementie en Alzheimer.

Hersengymnastiek

Deze resultaten zijn anders dan eerdere onderzoeken, waarin naar voren kwam dat tweetaligheid een hindernis zou zijn voor een goede mentale en intellectuele ontwikkeling, omdat beide taalsystemen altijd actief zijn en elkaar kunnen dwarszitten bij het opnemen van kennis. Maar nu is juist gebleken dat tweetaligen door dit interne conflict veel meer aan hersengymnastiek doen en daardoor beter cognitieve taken kunnen uitvoeren. Ze zijn bijvoorbeeld beter in het oplossen van bepaalde puzzels dan eentaligen.

Multitasken

Doordat de hersenen gewend zijn sneller te schakelen worden tweetaligen bovendien minder snel afgeleid door invloeden van buitenaf. Ze zijn daarom beter in plannen, het oplossen van problemen en het uitvoeren van denk-taken. Tweetaligen blijven gefocust, kunnen makkelijk wisselen van taak zonder te vergeten wat ze ervoor aan het doen waren. Ook zijn ze zich meer bewust van hun omgeving. Ze praten bijvoorbeeld Nederlands tegen hun moeder en Engels tegen hun vader in hetzelfde gesprek zonder daar bewust over na te denken. Ook bij het autorijden zijn ze zich meer bewust van hun omgeving waardoor ze makkelijker de weg kunnen vinden aan de hand van instructies die ze hebben meegekregen.

Het leren van een tweede taal heeft dus al voordelen vanaf de babytijd en deze werken door tot op oudere leeftijd. De kracht van taal is zo nog groter dan we wellicht al dachten. Gelukkig lijken alle bovenstaande positieve factoren ook van toepassing te zijn als je de tweede taal pas op latere leeftijd leert. Dus neem nu het initiatief je talenkennis uit te breiden! Het levert meer op dan alleen praktische wijsheid.

Bron: New York Times